vrijdag 19 augustus 2016

Cittanupassana (bewustzijn als grondslag voor oplettendheid).


Achariya Dhammuttamo (Adi Ichsan)


De Derde grondslag voor oplettendheid in Vipassana is het bewustzijn zelf, het denken. In de Mahasatipathana werden de monniken door de Boeddha geïnstrueerd om de aandacht te richten op “het lichaam in het lichaam”; “gevoelens in gevoelens”; “gedachten in gedachten” en “mentale objecten in mentale objecten”. Maar wanneer weet een Vipassana yogi dat het tijd wordt om het bewustzijn te volgen als object van oplettendheid in plaats van de gevoelens of concreter nog het lichaam?

Een yogi die de Kayanupassana praktiseert en consequent gebruik maakt van het “benoemen” zal gemakkelijk het moment van het aanbreken van Cittanupassana merken, wanneer de yogi ineens bewust wordt van de daad van het benoemen door de geest en als het ware, de eigen geest kan zien benoemen. Het observerende bewustzijn heeft zich dus los kunnen koppelen van de rest van de samengebundelde geestelijke functies, en is in staat om de activiteiten van de eigen geest te objectiveren. Als dit eenmaal gebeurt is, dan kan de yogi ineens bewust worden van het feit dat hij/zij bewust is van het weten dat de geest aan het benoemen is, bij Dhammadipa in Amsterdam wordt dit vaak aangeduid met de term “Droste dame” effect[1].

Als een yogi zich voor het eerst intensief gaat verdiepen in Vedananupassana (gevoelens als basis voor oplettendheid) zal de yogi merken hoe verschillend het is met de tastbaarheid van het lichaam, hoe snel de onderliggende mentale reactie van afwijzing of passie kan veranderen in het tegengestelde of in neutraliteit. De yogi zal inzien dat gevoelens in vergelijking met lichaam veel sneller ontstaan en vergaan; sneller veranderen en verdwijnen; veel sneller zijn dan het vermogen om het tijdig te kunnen benoemen. Daarom volgt een yogi die de Vedananupassana praktiseert de gevoelens door deze slechts mentaal te noteren en zelden te benoemen. De overgang naar het volgen van bewustzijn als object wordt aangekondigd wanneer de yogi zich ineens bewust wordt van het feit dat het bewustzijn bewust is van het soort gevoel (prettig /onprettig) dat gevolgd wordt.

Zolang wij oplettendheid op het lichaam of oplettendheid op gevoelens beoefenen, blijft vaak de notie bestaan bij de yogi dat het waarnemende bewustzijn je eigen persoon is. De notie dat bewustzijn slechts bewustzijn is en niet verbonden is aan je eigen “zelf” is slechts een intellectueel concept maar is niet iets dat de yogi ervaart. Pas bij het aanbreken van Cittanupassana wordt het duidelijk dat ook het eigen bewustzijn niet een monoliet geheel is en dat het aanschouwen van de eigen bewustzijnsonderdelen en gedachten ook mogelijk is.

Bhikkhu Khemawamsa, een leerling van Sayadow Shwe U Min zegt hierover:

“The only way to go beyond this kind of understanding is to experience the knowing or noting mind as object. Only when we practice Cittanupassana we can clearly see that another knowing mind arises and becomes aware of the noting mind as its object. And yet another knowing mind arises and is aware of all of the above! And so on. Then we can clearly see that noting mind is object and not ‘I’. The idea of  knowing’ as ‘I’, simply doesn’t make sense any more. And that, is not intellectual understanding, that is experiential understanding, that is Dhamma”.[2]



De betekenis van gedachten in gedachten observeren is het herkennen van de onderliggende aard van de gedachte zonder te reageren op de inhoudelijke kant van de gedachte. Bijvoorbeeld bij het aanbreken van de gedachte “het zou leuk zijn om nu met vakantie te gaan”, is de yogi direct bewust dat de geest aan het denken is geslagen; en zonder inhoudelijk verder op in te gaan ziet de yogi dat de gedachte geworteld is in verlangen; dat het een gerichte gedachte is; dat het verbonden is met een aangeleerde zintuiglijke bevrediging, een mentale reactie gekoppeld aan herinneringen van eerdere aangename ervaringen en verwachtingen voor de toekomst. De essentie van de beoefening oogt op het direct bewust worden van het ontstaan (pali: samudaya) en weer verdwijnen (pali: vaya) van de gedachte in de geest[3], welke altijd via de 6 poorten (gezichtsvermogen, reukzin, smaakzin, tastzin, gehoor, geestesvermogen) binnendringt en tot stand komt.



In de Phabassara Sutta zegt de Boeddha hierover:

" Lichtgevend, monniken, is de geest en het wordt bezoedeld door binnenkomende verontreinigingen.  De onwetende gewone persoon maakt geen onderscheid dat het eigenlijk gebeurt, dat is de reden waarom ik je zeg dat: Voor de onwetende gewone persoon is er geen ontwikkeling van de geest. Lichtgevend, monniken, is de geest en het wordt bevrijd van binnenkomende verontreinigingen. De goed geïnstrueerde leerling van de edelen maakt onderscheid dat het wel gebeurt, dat is de reden waarom ik je zeg: Bij de goed geïnstrueerde leerling van de edelen is er wel een ontwikkeling van de geest ".  (AN 1.49 -52)

Hier blijkt duidelijk dat afstand nemen van gedachten die de zuiverheid van het bewustzijn bezoedelen de essentie is van geestelijke training. De noodzaak om te benoemen vervalt bij de beoefening van Cittanupassana omdat de woorden en begrippen die de yogi gebruikt voor het benoemen nu zelf onderdeel is van het object die de yogi zelf moet volgen m.n. het eigen bewustzijn. Daarbij ontstaan – ontwikkelen – vergaan bewustzijn fenomenen vele malen sneller dan een lichamelijke fenomeen of gevoel . Dit maakt dat bij het gebruik van het benoemen in Cittanupassana, de yogi nooit tijdig erbij kan zijn bij het object in het hier en nu.

Zonder zichzelf te forceren blijft de yogi de aandacht richten naar het waarnemende of kennende bewustzijn en volgt van moment tot moment bewust wat het waarnemende bewustzijn ziet, voelt of ervaart. Tevens is de yogi bewust wanneer het bewustzijn iets mentaals creëert. Tot dat de yogi bij elke gedachte of bewustzijnstaat herkent -zoals wordt aangegeven in de Mahasatipathana sutta[4]: of de gedachte hebzuchtig (lobha) is of niet hebzuchtig (alobha) is; met haat (dosa) of zonder haat (adosa) is; in onwetendheid (moha) verkerend of niet in onwetendheid (amoha) verkerend. De yogi herkent de vernauwde geest (sankhitta) als de vernauwde geest; de afgeleide geest (vikkhitta) als de afgeleide geest; ontwikkelde geest (mahaggata) of niet ontwikkelde geest ( kamavacara); overtrefbaar (sauttara) of de onovertrefbare geest (anuttara);  de stabiele (samahita) of de fluctuerende geest (asamahita); de bevrijde geest (vimutta) of de niet bevrijde geest (avimutta).

Door de beoefening van Cittanupassana laat de yogi de notie “ik ben omdat ik denk” langzamerhand achter zich en ontwikkeld een tegenovergestelde notie van “ik denk omdat ik verontreinigd ben”. Waardoor weer in een latere stadium ook het vertrouwen wordt ontwikkeld voor een toekomstige situatie van “het is zuiver, geen gedachten” en de moed kan opbrengen om zich daarvoor in te spannen.



Abbreviaties:

AN         Anggutara Nikaya

DN         Digha Nikaya

MN        Majjihma Nikaya

MS        Mahasi Sayadaw: “A pratical way of Vipassana, Vol. I”, trans. U Min Swe, Buddha Sasana Nugraha Organization, Yangon, Myanmar, 2011, B.E. 2555.



[1] een visueel effect, waarbij een afbeelding een verkleinde versie van zichzelf bevat. Voor de verkleinde afbeelding geldt weer hetzelfde, enzovoort. Dit proces van zelfverwijzing heet recursiviteit. In theorie kan dit oneindig doorgaan. Zie bijv. de oude afbeelding bij de Droste Cacao verpakking.
[2] Bhikkhu Khemawamsa: “Contemplation of the mind, Practicing Cittanupassana”, Buddha Dharma Education Association Inc., Kedah, Malaysia p. 15
[3] MS. P. 357
[4] DN 22; en in de Satipathana sutta MN 10.

donderdag 10 maart 2016

Concept en Werkelijkheid in Vipassana.

Achariya Dhammuttamo (Adi Ichsan)

Alle beoefenaren van de op aandachtigheid gebaseerde contemplaties, zei het mindfulness; inzichtmeditatie of traditionele Vipassana maken gebruik van het verschil tussen concept en werkelijkheid. Misschien niet bewust bij mindfulness en inzichtmeditatie, maar wel degelijk in de praktijk als ze tijdens het volgen van de opgaande en neergaande bewegingen van de buikwand ineens merken dat de geest verwikkeld is in een dagdroom en een notitie maken van “dromen”, nemen vervolgens afstand van de inhoud van de dagdroom zonder te oordelen noch spijt te hebben.

Deze handeling is de meest basale vorm van actieve oplettendheid en maakt gebruik van het onderscheid tussen “concept” en “werkelijkheid”. Concepten kunnen we het beste begrijpen als een beschrijvende opsomming van inhoudelijke kenmerken en kwaliteiten van de door ons bewustzijn waargenomen fenomeen, die het mogelijk maakt dat wij het object kunnen herkennen en classificeren.

Bijvoorbeeld als je kijkt naar een kaarsvlam, richt je de aandacht naar het vuurtje en dan ontstaat de herkenning van “vlam” in de geest. De herkenning van de vlam is in dit geval een concept, omdat het een inhoudelijk beschrijving en herkenning geeft van de feitelijke consumptie van zuurstof, koolstof en waterstof op de kaarslont. De werkelijkheid echter is niet de “vlam” maar de transformatie van de moleculen van de betrokken stoffen op het lont. Vlam is slechts een begrip in de geest die de stoffelijke transformatie herkenbaar maakt en zelfs bruikbaar maakt voor de betrokkene (voor koken, licht enz.)

Concepten worden altijd door het bewustzijn gecreëerd ten behoeve van herkenning en controle van de omgeving, zowel materieel als ideëel. Wanneer verschillende concepten worden samengevoegd dan ontstaat de mogelijkheid tot idee vorming, die het mogelijk maken dat plannen, overwegingen, recapitulaties kunnen ontstaan. Concepten zijn dus creaties in ons bewustzijn, begrippen die opgeslagen zitten in onze geest. Hiervan is een groot deel volledig geïnternaliseerd, vanwege de noodzaak om te kunnen functioneren en te kunnen overleven in de wereld.

De werkelijkheid vanuit het gezichtspunt van de yogi tijdens het kijken naar de brandende kaarslont is echter niet “vlam” maar de daad van kijken, dus “zien”. De notitie die de yogi maakt is beseffen dat de ogen, een zintuig bases (Pali: aramana), aan het zien is. Dat is de werkelijkheid van het moment. Door de aandacht te verplaatsen van de inhoudelijke betekenis van de vlam naar de daad van kijken, komt de yogi los van identificatie met het geziene en is slechts bezig de werking van zijn/haar eigen perceptie te volgen. En zo ontstaat oplettendheid op het lichaam, op het gevoel, op het denken, en op de bewustzijnsobjecten zonder enig betrokkenheid met de kwaliteit of inhoud van de mentale objecten. Dit is het primaire effect van oplettendheid.

In Vipassana onderricht is het vermogen om onderscheid te kunnen maken tussen concept en werkelijkheid, de eerste taak die de yogi goed moet kunnen realiseren. Zonder een daadwerkelijk begrip over wat conceptueel is en wat werkelijkheid is tijdens het kijken, horen, zien, spreken, denken, bewegen, zitten, lopen enz. kan de yogi de echte Vipassana fase niet bereiken. In het Pali, de taal van de Sutta’s worden concepten paññati genoemd en de werkelijkheid paramattha. De Vipassana groot meester Ashin Janakabhivamsa zegt hierover dat:
“However in Vipassana Meditation every object of meditation must be absolute reality, ultimate reality, paramattha. In Vipassana Meditation no concept can be the object of meditation. Concept cannot be the object of Vipassana Meditation because Vipassana meditators need to realize the specific characteristics and general characteristics of mental and physical phenomena which is absolute reality.”  (CY)
Soms wordt er door onwetende yogi’s gedacht dat het onderscheid in concept en werkelijkheid een beïnvloeding is geweest vanuit de Mahayana leer van Conventionele Waarheid en Ultieme Waarheid naar de Theravada leer. Deze misvatting erbuiten gelaten, wordt het klassieke Vipassana onderricht volledig gebaseerd op deze Abhidhamma begrippen van concept en werkelijkheid. Zonder het onderscheid tussen de conceptuele herkenning en het ervaren van de werkelijkheid door contact van de zintuigen (Pali: Salayatana) met stimuli, kan geen Vipassana ontstaan.

De ultieme werkelijkheid kan echter niet alleen begrepen worden door horen, lezen of redeneren. Het moet gerealiseerd worden door meditatie beoefening: door het zelf te ervaren. Mahasi Sayadaw zegt hierover:
‘’In this regard, it is not meant that it is the correct realization of the knowledge based only by hearsay or by inference drawn. Only the kind of realization and knowledge gained by the Vipassana-yogi and Ariyas endowed with Jhana is deemed to be the genuine Knowledge of the Truth.” (MS p 159)
Dit komt omdat de premisse van Vipassana het vermogen is om veranderlijkheid, ongenoegzaamheid en oncontroleerbaarheid (Pali: Anicca; Dukha; Anatta) van bewustzijnsobjecten te herkennen. Pas dan bevindt de yogi zich formeel in Vipassana, de periode daarvoor waarbij de yogi het verschil tussen lichaam en geest ziet en langzaam de wisselwerking tussen beide begint te begrijpen, is slechts een voorfase van Vipassana (Pali: Parikamma Vipassana). En het zijn de effecten in de voorfase die het meest lijken op effecten van kalmte meditatie waarbij vreugde, kalmte, en eenpuntigheid van geest kunnen optreden.

In de Vipassana praxis wordt onder werkelijkheid verstaan de ultieme instantie van de yogi die ervaring of gewaar bepalen, dat zijn de 5 constituenten: lichaam, gevoelens, perceptie, conditioneringen en bewustzijn. Alleen door de samenbundeling van de constituenten ontstaat er een persoon gewaarzijn, waardoor verkeerde visie (Pali: Ditthi) ontstaat. Om tot de juiste visie (Pali: Samma Ditthi) te kunnen komen moet de yogi de aandacht blijven richten op de 5 constituenten, m.n. om uit te zoeken of de constituenten compact (Pali: ghanasa), continue (Pali: santati) en blijvend (Pali: nicca) zijn. Vandaar beveelt de Maha Satipathana Sutta (MN 44) dat de yogi de aandacht constant gericht houdt naar de 4 bases van oplettendheid: lichaam; gevoelens; denken (perceptie en bewustzijn samen) en mentale objecten (de conditioneringen).

Het voortdurend volgen van lichaam en geest kan niet anders dan de aanwezigheid van veranderlijkheid, ongenoegzaamheid en oncontroleerbaarheid van lichaam en geest onthullen, vooral door lang te gaan zitten, staan, lopen, of liggen en langdurig repeterende bewegingen van de ledenmaten te beoefenen. Dit is pas het domein van Vipassana met als doel de realisatie van de eerste Waarheid van de Vier Edele Waarheden: er is Lijden! Het verdere verloop van Vipassana is conform de Vier Edele Waarheden: de realisatie van de Oorzaak; de realisatie van Het Stoppen; en de realisatie van Het pad.

Dus de reden waarom bij Vipassana de aandacht alleen gericht blijft op de ultieme waarheid is dat alleen de 5 constituenten het lijden kunnen onthullen en uiteindelijk de verlossing leveren. Vandaar dat Vipassana niet een meditatie vorm is voor mensen die rust en kalmte zoeken of de confrontatie met zichzelf niet aan durven. Zogenaamde Vipassana leraren die niet consequent de leerlingen leiden naar een confrontatie met hun eigen terneergeslagenheid; angsten; walging en geïsoleerdheid zullen niet in staat zijn om de leerlingen naar de uiteindelijke bevrijding te brengen. Vipassana is een meditatievorm voor mensen die de confrontatie aandurven met de grilligheid en oncontroleerbaarheid van het eigen lichaam en de geest zonder in te grijpen. Die het weten dat juist uit de ontmoeting met depersonalisatie en dissociatie verschijnselen er een moment van wijsheid ontstaat, zoals de schoonheid van de bloei van een lotusbloem die zich in de modder bevindt.

Abbreviaties:
MN        Majjihma Nikaya
CY         Chanmyay Yeiktha site: “Anapanasati, Samatha or Vipassana Meditation”.

MS         Mahasi Sayadaw: “A pratical way of Vipassana, Vol. I”, trans. U Min Swe, Buddha Sasana              Nugraha Organization, Yangon, Myanmar, 2011, B.E. 2555. 

woensdag 2 maart 2016

Dhammavisie van Dhammuttamo (v.b.a. adi ichsan)

Inleiding

De perikelen rondom de scheiding van de oude groep Vipassana leraren heeft er toe geleid dat de voorheen verborgen onderling verschillende Dhammavisies van de leraren openbaar zijn geworden. Dit heeft nu tot gevolg dat het duidelijker is geworden welke soort Vipassana hier bij Dhammadipa en door mij onderwezen en begeleidt wordt. Hierdoor is bij mij de behoefte ontstaan om te verduidelijken waar ik voor sta en waarom ik de mening er op nahoud dat mijn Dhamma belevenis niet verenigbaar is met de beoefening van sommige van de voormalige collegae leraren. De verschillen zijn op drie fronten zichtbaar: 1. Sociaal –religieus; 2. Methodologisch – technisch; 3. Leraar – Leerling relatie. Het spreekt vanzelf dat ik als bestuurder van Dhammadipa ervoor zal zorgen dat de uitvoering van de genoemde visie gewaarborgd blijft als de inhoudelijke lijn bij Dhammadipa, zolang het resonantie vindt bij de Stichting. Hieronder zullen de uitgangspunten op deze drie gebieden verder gespecificeerd worden. Het spreekt vanzelf dat het moeilijk wordt voor mij om yogi’s te begeleiden die een andere insteek prefereren, zij worden geadviseerd om naar andere leraren te gaan.

 

Sociaal – religieus

De volgende kenmerken maken deel uit van de maatschappelijke visie:
1.       Leken en monniken vormen twee verschillende levenssferen, waarbij de interactie tussen de twee geformaliseerd worden in protocollen.

2.       Sangha is alleen van een gemeenschap van monniken en pas in de tweede instantie een gemeenschap van edele personen (vanaf sotapanna) bestaande uit verlichte leken en verlichte monniken.

3.       Leken gemeenschappen heten purisa en leiden een actief beroepsleven in de samenleving die tevens als bron voor hun broodwinning fungeren.

4.       Alleen de Sangha van monniken en nonnen is gerechtigd om dana te ontvangen, leken leraren en begeleiders ontvangen geen dana behalve als het ongevraagd gegeven wordt.

5.       Leken leraren geven de leerstof kosteloos zonder te bedelen voor dana van de yogi, het bedelen is een prerogatief van de Sangha.

6.       Leken en leken leraren, ongeacht edele persoon of niet, worden voor hun ethische ontwikkeling begeleid en bewaakt door een geestelijke (monnik of non) die lid is van de Sangha.

7.        Elke yogi houdt persoonlijk binding met de Sangha (d.w.z. actief een tempel steunen) om ervoor te zorgen dat hun ethische ontwikkeling gelijkmatig groeit met de meditatie beoefening.

8.       Een groep leken leraren, waar edele personen samen met wereldse personen samenwerken, is geen Sangha maar een Purisa, zonder consequenties van een Sangha.

9.       Leken leraren, ongeacht edele personen of niet, zijn ondergeschikt aan de Sangha en accepteren het laatste woord van de Sangha in Dhamma kwesties.

10.   Purisa, zowel voor de leraren als de yogis, hebben geen legitimiteit om Dhamma uitspraken te doen.

Methodologisch – technisch

A.    Invalshoek
De volgende kenmerken staan als uitgangspunt voor de invalshoek van de Vipassana zoals door mij wordt onderwezen:
1)     Het leertraject is het doorlopen van de 16 inzichtniveaus zoals in de Visuddhimaga is beschreven en afgeleid is van de ñanakatha van de Patisambidha Magga Sutta.
2)      Non-sektarische benaderingen worden uitgesloten zoals existentieel boeddhisme, boeddhistisch atheïsme, mindfulness, healing, rejuvenation en fluister technieken.
3)      Boeddhistische kalmerende technieken en concepten worden uitgesloten als meditatie objecten.
4)  Benadrukken van passieve waarneming en non interventie om acceptatie (patiggahana), zelfverloochening (nekkhama) en geduld (khanti) te ontwikkelen.
5)  De concrete uitvoering is een synthese van (1) de leer van Acharn Naeb: onder alle omstandigheden vermijden van een lineaire concentratie ontwikkeling; (2) de gevorderde techniek van Acharn Tong Sirimanggalo: concentratie opbouw door aandacht te beperken op Sabhava objecten (raken – zitten –rijzen - dalen); (3) de basis reactie van Mahasi Sayadaw: terstond aandacht richten naar de zintuigenbasis waar een fenomeen aan het ontstaan is; en (4) de basiseigenschap van oplettendheid zoals die door Acharn Sobhin Namto en Acharn Mettavihari geleerd werd: van moment tot moment steeds in het hier en nu verblijven, elk moment is een vers moment.

B.    Technisch methodologisch
De volgende kenmerken zijn als technische uitgangspunt voor de beoefening van Vipassana, waarbij de volledige afscheiding tussen kalmerende technieken en de begrijpende technieken in stand worden gehouden:
1)    Oplettendheid ontwikkelen met zo weinig mogelijk bewuste opbouw van concentratie          (vipassana sukha yanika);
2)      Opbouw van oplettendheid door gebruik te maken van moment tot moment bewustheid van wat er zich afspeelt bij de poorten van de zintuigen (dhammanupassana);
3)      Aansluitend op punt 2, m.n. bewustheid van het opkomen en verdwijnen van de vijf                    hindernissen en de vijf meditatieve factoren (dhammanupassana);
4)      Afstand tegenover de mentale objecten behouden door tijdig en consistent te gaan benoemen tot dat het moment aanbreekt dat de objecten sneller verdwijnen dan het mogelijk is om het te gaan benoemen.
5)   Aansluitend op punt 2 en 4 wordt tijdelijk concentratie (kanika samadhi) gevormd door de beoefening van moment tot moment oplettendheid over een langer tijdsbestek. Naar gelang het bereikte inzichtniveau kan de tijdelijke concentratie op een bewust moment de kracht van naderende concentratie (upacara samadhi) hebben.
6)   In alle situaties de Samatha buiten de Vipassana houden, ook in moeizame of geblokkeerde periodes wordt niet toegeven aan Samatha meditatie vormen om de verwerking te verzachten. De taak is om consequent de blokkade te blijven observeren tot dat deze zich vanzelf oplost door de kracht van volledig doorzien (abhisamaya). Vandaar geen integratie met metta meditatie of andere brahmavihara zolang het doorzien nog niet bereikt is.
7)      Zo min mogelijk zelf ingrijpen in het moment tot moment gebeuren en zoveel mogelijk trachten het gebeuren te laten zijn zoals het is, dan wel zonder identificatie met het gebeuren of toe-eigening van de ervaringen (viyoga);
8)      Terugkeren naar Kayanupassana (rijzen – dalen – zitten (staan)– raken – buigen  -strekken) alleen indien geen andere mentale objecten manifest zijn in het bewustzijn;
9)      Bij gelegenheden waarbij gevoelens of gedachten de overhand nemen in het bewustzijn, reageren door over te stappen naar vedananupassana of cittanupassana en de aandacht niet forceren om terug te gaan naar kayanupassana of de ervaringen proberen terug te herleiden naar kayanupassana;
10)   Theoretische onderbouwing over de inzichtniveaus en de Dhamma is niet noodzakelijk en alleen  van belang voor de begeleider, ter voorkoming van vorming van onbewuste verwachtingen en    conceptuele hechtingen.
11)   Ontwikkeling van de paramis gebeurt vanzelf op een geleidelijk wijze conform het niveau van    de bereikte inzichten en innerlijke bewustwording al dan niet door de begeleiding van een            geestelijke.
12)  Aandachtigheid op de paramatha dhamma objecten zitten (sta) (liggen) - raken eerst als    middel te gebruiken om de aandacht vrij te maken van concepten.

C. Uitzonderingen
In specifieke gevallen zijn er uitzonderingen voor yogi’s om de Vipassana te combineren en/of volledig te laten vervangen met Samatha:

1)      De yogi heeft ontoereikend volmaaktheden (parami) en verdiensten (punya) om zuiver            Vipassana te beoefenen.

2)      De yogi heeft lichamelijke pijnen buiten de meditatie om of is door ziekte geveld.

3)      De yogi is structureel niet instaat om te onthechten (vimoceti) van gedachten, gevoelens en      gemoedstoestanden.

4)      De yogi is niet in staat om wijsgelijk met hindernissen om te gaan.

5)      De yogi heeft een resolutie aangenomen om een bodhisatta dan wel een toekomstige Boeddha te worden.

Leraar leerling relatie

De volgende kenmerken maken deel uit van de relatie tussen de leraar en de yogi (begeleider en leerling):
1)      De relatie tussen leraar en yogi is gelijk aan die tussen ouders en kinderen, de essentie is de volledige verzorging van de mentale opvoeding van de yogi door de leraar. Terwijl de volgzaamheid en loyaliteit van de yogi is als die van een kind aan de ouders.

2)      De ethische normen die van kracht zijn tussen ouders en kinderen zijn in de relatie tussen leraar en yogi ook van kracht.

3)      Zoals kinderen de weerspiegeling zijn van het handelen van de ouders, zijn de leerlingen de bespiegeling van de leraar.

4)      Zoals de ouderen een voorbeeld zijn voor de kinderen, is de leraar een voorbeeld voor de leerling tot dat zij instaat zijn om de eigen ontwikkeling verder uit te bouwen.

5)      De relatie tussen yogi’s onderling zijn daarom ook onderhevig aan de normen die gelden tussen broeders en zusters onderling van een zelfde ouderlijk gezin.

6)      Zoals ouders financiële afhankelijkheid van de kinderen vermijden, vermijden ook leraren en meditatie begeleiders financiële afhankelijkheid van de yogi’s.

7)      Een leraar begeleidt niet een yogi ongevraagd, het verzoek van de yogi dient expliciet te zijn.

8)      Als een leraar zich voorgenomen heeft om iemand te begeleiden dan is de begeleiding tot aan het eind van het traject (het bereiken van de 16de ñana) tenzij de leerling het zelf opgeeft.

9)       Een traject voor meditatie begeleiderschap dient apart aan de leraar verzocht te worden.


10)   Een traject voor toekomstig leraarschap kan niet gevraagd worden aan de leraar, maar moet een initiatief van de leraar zijn om het aan te bieden. 

dinsdag 16 februari 2016

                                              Tekst Achariya Dhammuttamo (Adi Ichsan)

Wat is het verschil tussen moderne inzichtmeditatie en traditionele vipassana meditatie? Waarom noemen sommige oplettendheidmeditatie-beoefenaren zichzelf behorend tot de inzichtmeditatie en anderen de vipassana?

Laten wij eerst kijken naar de overeenkomsten tussen vipassana, inzichtmeditatie en het nakomelingetje de mindfulness. Alle drie vormen hebben een gezamenlijk kenmerk dat zij de beoefening baseren op de ontwikkeling van oplettendheid of wel aandachtigheid. Oplettendheid is het onafgebroken gebruik van de aandacht om bewust te zijn van de eigen ervaring van moment tot moment, en kan dus gemeten worden aan de snelheid waarmee de beoefenaar bewust is van de betrokkenheid van de geest met eigen lichaam, denken, voelen, en mentale objecten. Wat er gebeurt in oplettendheid is dat een instantie in ons bewustzijn de taak op zich neemt om alle andere activiteiten van de geest te volgen, te observeren. Dit vereist dat de oplettendheidbeoefenaar zijn eigen ervaring objectiveert en niet betrokken raakt met de andere activiteiten van de geest, zoals de eigen gedachten, gevoelens, wil, gemoedstoestand enz.

Grondtechniek

Dat inzichtmeditatie en mindfulness zwaar leunen op dezelfde grondtechniek komt voort uit het feit dat de laatst genoemden derivaten zijn van de oorspronkelijke vipassanameditatie. Terwijl de vipassana methode zelf een uitvoering is van de meditatietechniek die in de Mahasatipathana Sutta staat beschreven, gecombineerd met tal van aandachtigheid benaderingen in de Tipitaka die niet gericht zijn op het bereiken van volledige absorptie, maar de bewustheid benadrukken van de beoefenaar zoals beschreven wordt o.a. in de Culla Vedalla Sutta (MN 44) m.b.t. gevoelens; de Maha Vedalla Sutta (MN 43) m.b.t. kennis en inzicht; de Itivuttaka 3.37 (KN 4) m.b.t. gedachten enz.

In de theravadatraditie wordt onderscheid gemaakt tussen meditatiebenaderingen die gericht zijn op het bereiken van absorptie en anderzijds realisatie van wijsheid. In de Tatiya Samadhi Sutta (AN 4.94) worden de vipassana yogi’s beschreven door de Boeddha als: ‘zij die de gevarieerde zienswijze door hogere wijsheid (adhipañña) beheersen, maar niet de innerlijke kalmte van de geest (samathassa)’. Ook in de huidige vormen van traditionele vipassana, zei het in de traditie van U Ba Khin of Goenka of de kloostertradities van Mahasi Sayadaw of Thera Acharn Mun Bhuridatta, is de vipassana beoefening primair gericht op de tijdelijke realisatie van de hogere wijsheid. Het begint met een duidelijke kennisvorming van wat wel of niet kan leiden naar een moment van wijsheid. In de Visuddhimaga (Het Pad van Zuivering) wordt het bereiken van dit moment van wijsheid onderverdeeld in zeven lagen, die weer verder onderverdeeld worden in zestien kennisniveaus (ñana).

De zestien kennisniveaus van Het Pad van Zuivering zijn terug te herleiden naar de Patisambhidamagga (Pad van Analyse) Sutta (KN 12), waarin Sariputta uitleg geeft over de wijze waarop kennis stapsgewijs, in oplopende zwaarte, gevormd kan worden om de realisatie van wijsheid te bereiken: ‘Monniken, alles dient direct gekend te worden’, waarbij Sariputta direct overgaat tot de basis handelingen van de traditionele vipassana: de directe herkenning van de poorten van de zintuigen, het contact van externe stimuli op de poorten, de basis van de externe stimuli, de activiteiten bij de poorten van de zintuigen, de daardoor te weeg gebrachte gevoelens enz. Zowel de Patisambhidamagga en Visuddhimaga als de hedendaagse traditionele vipassana benadrukken als hoogtepunt van de beoefening het direct kennis nemen van het pad en de vrucht van beoefening (maggañana en phalañana). De vrucht staat gelijk aan de realisatie van een moment van wijsheid.

Uitdoving

Hong Kong pad naar klooster Tsz Shan

En hier ligt het essentiële verschil tussen vipassana enerzijds en anderzijds de inzichtmeditatie en mindfulness. De training in vipassana is gericht op de herkenning van het betreden van het pad en het moment dat het bewustzijn gaat transcenderen in het ongedefinieerde, die door de beoefenaar herkend wordt als het uitdoven van de werking van de eerste vijf zintuigen en uiteindelijk de volledige uitdoving van het bewustzijn.

Het bereiken van deze bewustzijnsstaat in de context van wekenlang onafgebroken in afzondering mediteren, heeft als impact dat de herkenning van het ‘uitdoven’ (letterlijke vertaling van nibbana) als bevrijding voelt van de continue bedrukkende aanwezigheid van veranderlijkheid, ongenoegzaamheid en oncontroleerbaarheid van het eigen lichaam en bewustzijn. De eerste reactie bij het terugkeren naar een werelds bewustzijn is onherroepelijk het zelf ervaren van de herrijzenis van lijden, vanaf dat moment is het onmogelijk om het persoonlijke bestaan niet te gaan relativeren, omdat het lijden direct geassocieerd wordt als een gevolg van verbondenheid met eigen lichaam en geest.

Vipassanaleraren zijn gidsen die precies stap voor stap een beoefenaar weten te leiden naar dit moment van tijdelijke bevrijding. Naar mijn eigen grove inschatting bereiken minder dan een derde van de vipassana-beoefenaren dit ‘bovenwereldse’ doel. Een deel van de rest zal echter blijven hangen in een staat van gelijkmoedigheid jegens lichaam en bewustzijn maar niet transcenderen naar de ‘uitdoving’. Hoewel de laatste fase niet bereikt wordt, zijn de effecten van langdurig mediteren wel duidelijk zichtbaar bij deze helft, omdat zij wel degelijk begrijpen dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen horen en wat gehoord wordt; tussen denken en de inhoud van een gedachte; tussen lezen en wat gelezen wordt enz. Rationeel wordt beseft dat de werkelijkheid slechts een verschijning is van stimuli bij de poorten van de zintuigen en de kwalificerende reactie daarop geconditioneerd is. Terwijl velen zullen niet eens de echte vipassana-fase bereiken maar in een voorfase blijven hangen.

Correcte morele houding

De meeste inzichtmeditatie leraren zijn vaak personen die het uiteindelijke doel zelf niet hebben meegemaakt maar wel de wereld weten te relativeren en gelijkmoedig kunnen blijven in de woelige wereld. Door hun eigen ervaring dat ‘uitdoving’ niet maakbaar is hechten zij eerder belang aan de ‘correcte morele houding’ in deze wereld dan de persoonlijke bevrijding van de traditionele vipassana. Het zwaartepunt van beoefening verschuift dan van het bereiken van pad en vrucht bewustzijn naar het bereiken van staat van gelijkmoedigheid jegens alle samenstellingen.

De traditionele vipassana is daarom ook een discipline die beter past bij personen die van huis uit boeddhist zijn of geloof hechten aan karmische wetten en weder existentie, omdat de noodzaak van een bevrijding tijdens dit leven door hen intenser wordt beleefd. Ze zijn personen die overtuigd zijn dat zij alles moeten doen om de keten van samsara nu te breken, nog tijdens dit leven. Inzichtmeditatie daarentegen voldoet aan de verwachting van een non conformist die de hedonistische maatschappij afwijst zonder zich verder te hoeven verdiepen in de noodzakelijke spirituele ontwikkeling die nodig is voor het ‘uitdoven’. Op een niveau nog lager dan de inzichtmeditatie begeven zich de ‘mindfulness’ trainers, die de oplettendheid volledig degraderen tot een instrument zuiver om te kunnen omgaan met pijn en stres. Hiermee verwordt de dhammische leer van oplettendheid tot een gezondheidszorg product in een markt georiënteerde maatschappij, beheerst door vraag en aanbod. Dus nu, naar gelang je eigen zelfbewustzijn, kan je als yogi kiezen voor wat het beste aansluit bij je mentale behoeftes.

Abbreviaties:
AN:        Anguttara Nikaya
KN:        Kuddhaka Nikaya
MN:       Majjihma Nikaya