woensdag 2 maart 2016

Dhammavisie van Dhammuttamo (v.b.a. adi ichsan)

Inleiding

De perikelen rondom de scheiding van de oude groep Vipassana leraren heeft er toe geleid dat de voorheen verborgen onderling verschillende Dhammavisies van de leraren openbaar zijn geworden. Dit heeft nu tot gevolg dat het duidelijker is geworden welke soort Vipassana hier bij Dhammadipa en door mij onderwezen en begeleidt wordt. Hierdoor is bij mij de behoefte ontstaan om te verduidelijken waar ik voor sta en waarom ik de mening er op nahoud dat mijn Dhamma belevenis niet verenigbaar is met de beoefening van sommige van de voormalige collegae leraren. De verschillen zijn op drie fronten zichtbaar: 1. Sociaal –religieus; 2. Methodologisch – technisch; 3. Leraar – Leerling relatie. Het spreekt vanzelf dat ik als bestuurder van Dhammadipa ervoor zal zorgen dat de uitvoering van de genoemde visie gewaarborgd blijft als de inhoudelijke lijn bij Dhammadipa, zolang het resonantie vindt bij de Stichting. Hieronder zullen de uitgangspunten op deze drie gebieden verder gespecificeerd worden. Het spreekt vanzelf dat het moeilijk wordt voor mij om yogi’s te begeleiden die een andere insteek prefereren, zij worden geadviseerd om naar andere leraren te gaan.

 

Sociaal – religieus

De volgende kenmerken maken deel uit van de maatschappelijke visie:
1.       Leken en monniken vormen twee verschillende levenssferen, waarbij de interactie tussen de twee geformaliseerd worden in protocollen.

2.       Sangha is alleen van een gemeenschap van monniken en pas in de tweede instantie een gemeenschap van edele personen (vanaf sotapanna) bestaande uit verlichte leken en verlichte monniken.

3.       Leken gemeenschappen heten purisa en leiden een actief beroepsleven in de samenleving die tevens als bron voor hun broodwinning fungeren.

4.       Alleen de Sangha van monniken en nonnen is gerechtigd om dana te ontvangen, leken leraren en begeleiders ontvangen geen dana behalve als het ongevraagd gegeven wordt.

5.       Leken leraren geven de leerstof kosteloos zonder te bedelen voor dana van de yogi, het bedelen is een prerogatief van de Sangha.

6.       Leken en leken leraren, ongeacht edele persoon of niet, worden voor hun ethische ontwikkeling begeleid en bewaakt door een geestelijke (monnik of non) die lid is van de Sangha.

7.        Elke yogi houdt persoonlijk binding met de Sangha (d.w.z. actief een tempel steunen) om ervoor te zorgen dat hun ethische ontwikkeling gelijkmatig groeit met de meditatie beoefening.

8.       Een groep leken leraren, waar edele personen samen met wereldse personen samenwerken, is geen Sangha maar een Purisa, zonder consequenties van een Sangha.

9.       Leken leraren, ongeacht edele personen of niet, zijn ondergeschikt aan de Sangha en accepteren het laatste woord van de Sangha in Dhamma kwesties.

10.   Purisa, zowel voor de leraren als de yogis, hebben geen legitimiteit om Dhamma uitspraken te doen.

Methodologisch – technisch

A.    Invalshoek
De volgende kenmerken staan als uitgangspunt voor de invalshoek van de Vipassana zoals door mij wordt onderwezen:
1)     Het leertraject is het doorlopen van de 16 inzichtniveaus zoals in de Visuddhimaga is beschreven en afgeleid is van de ñanakatha van de Patisambidha Magga Sutta.
2)      Non-sektarische benaderingen worden uitgesloten zoals existentieel boeddhisme, boeddhistisch atheïsme, mindfulness, healing, rejuvenation en fluister technieken.
3)      Boeddhistische kalmerende technieken en concepten worden uitgesloten als meditatie objecten.
4)  Benadrukken van passieve waarneming en non interventie om acceptatie (patiggahana), zelfverloochening (nekkhama) en geduld (khanti) te ontwikkelen.
5)  De concrete uitvoering is een synthese van (1) de leer van Acharn Naeb: onder alle omstandigheden vermijden van een lineaire concentratie ontwikkeling; (2) de gevorderde techniek van Acharn Tong Sirimanggalo: concentratie opbouw door aandacht te beperken op Sabhava objecten (raken – zitten –rijzen - dalen); (3) de basis reactie van Mahasi Sayadaw: terstond aandacht richten naar de zintuigenbasis waar een fenomeen aan het ontstaan is; en (4) de basiseigenschap van oplettendheid zoals die door Acharn Sobhin Namto en Acharn Mettavihari geleerd werd: van moment tot moment steeds in het hier en nu verblijven, elk moment is een vers moment.

B.    Technisch methodologisch
De volgende kenmerken zijn als technische uitgangspunt voor de beoefening van Vipassana, waarbij de volledige afscheiding tussen kalmerende technieken en de begrijpende technieken in stand worden gehouden:
1)    Oplettendheid ontwikkelen met zo weinig mogelijk bewuste opbouw van concentratie          (vipassana sukha yanika);
2)      Opbouw van oplettendheid door gebruik te maken van moment tot moment bewustheid van wat er zich afspeelt bij de poorten van de zintuigen (dhammanupassana);
3)      Aansluitend op punt 2, m.n. bewustheid van het opkomen en verdwijnen van de vijf                    hindernissen en de vijf meditatieve factoren (dhammanupassana);
4)      Afstand tegenover de mentale objecten behouden door tijdig en consistent te gaan benoemen tot dat het moment aanbreekt dat de objecten sneller verdwijnen dan het mogelijk is om het te gaan benoemen.
5)   Aansluitend op punt 2 en 4 wordt tijdelijk concentratie (kanika samadhi) gevormd door de beoefening van moment tot moment oplettendheid over een langer tijdsbestek. Naar gelang het bereikte inzichtniveau kan de tijdelijke concentratie op een bewust moment de kracht van naderende concentratie (upacara samadhi) hebben.
6)   In alle situaties de Samatha buiten de Vipassana houden, ook in moeizame of geblokkeerde periodes wordt niet toegeven aan Samatha meditatie vormen om de verwerking te verzachten. De taak is om consequent de blokkade te blijven observeren tot dat deze zich vanzelf oplost door de kracht van volledig doorzien (abhisamaya). Vandaar geen integratie met metta meditatie of andere brahmavihara zolang het doorzien nog niet bereikt is.
7)      Zo min mogelijk zelf ingrijpen in het moment tot moment gebeuren en zoveel mogelijk trachten het gebeuren te laten zijn zoals het is, dan wel zonder identificatie met het gebeuren of toe-eigening van de ervaringen (viyoga);
8)      Terugkeren naar Kayanupassana (rijzen – dalen – zitten (staan)– raken – buigen  -strekken) alleen indien geen andere mentale objecten manifest zijn in het bewustzijn;
9)      Bij gelegenheden waarbij gevoelens of gedachten de overhand nemen in het bewustzijn, reageren door over te stappen naar vedananupassana of cittanupassana en de aandacht niet forceren om terug te gaan naar kayanupassana of de ervaringen proberen terug te herleiden naar kayanupassana;
10)   Theoretische onderbouwing over de inzichtniveaus en de Dhamma is niet noodzakelijk en alleen  van belang voor de begeleider, ter voorkoming van vorming van onbewuste verwachtingen en    conceptuele hechtingen.
11)   Ontwikkeling van de paramis gebeurt vanzelf op een geleidelijk wijze conform het niveau van    de bereikte inzichten en innerlijke bewustwording al dan niet door de begeleiding van een            geestelijke.
12)  Aandachtigheid op de paramatha dhamma objecten zitten (sta) (liggen) - raken eerst als    middel te gebruiken om de aandacht vrij te maken van concepten.

C. Uitzonderingen
In specifieke gevallen zijn er uitzonderingen voor yogi’s om de Vipassana te combineren en/of volledig te laten vervangen met Samatha:

1)      De yogi heeft ontoereikend volmaaktheden (parami) en verdiensten (punya) om zuiver            Vipassana te beoefenen.

2)      De yogi heeft lichamelijke pijnen buiten de meditatie om of is door ziekte geveld.

3)      De yogi is structureel niet instaat om te onthechten (vimoceti) van gedachten, gevoelens en      gemoedstoestanden.

4)      De yogi is niet in staat om wijsgelijk met hindernissen om te gaan.

5)      De yogi heeft een resolutie aangenomen om een bodhisatta dan wel een toekomstige Boeddha te worden.

Leraar leerling relatie

De volgende kenmerken maken deel uit van de relatie tussen de leraar en de yogi (begeleider en leerling):
1)      De relatie tussen leraar en yogi is gelijk aan die tussen ouders en kinderen, de essentie is de volledige verzorging van de mentale opvoeding van de yogi door de leraar. Terwijl de volgzaamheid en loyaliteit van de yogi is als die van een kind aan de ouders.

2)      De ethische normen die van kracht zijn tussen ouders en kinderen zijn in de relatie tussen leraar en yogi ook van kracht.

3)      Zoals kinderen de weerspiegeling zijn van het handelen van de ouders, zijn de leerlingen de bespiegeling van de leraar.

4)      Zoals de ouderen een voorbeeld zijn voor de kinderen, is de leraar een voorbeeld voor de leerling tot dat zij instaat zijn om de eigen ontwikkeling verder uit te bouwen.

5)      De relatie tussen yogi’s onderling zijn daarom ook onderhevig aan de normen die gelden tussen broeders en zusters onderling van een zelfde ouderlijk gezin.

6)      Zoals ouders financiële afhankelijkheid van de kinderen vermijden, vermijden ook leraren en meditatie begeleiders financiële afhankelijkheid van de yogi’s.

7)      Een leraar begeleidt niet een yogi ongevraagd, het verzoek van de yogi dient expliciet te zijn.

8)      Als een leraar zich voorgenomen heeft om iemand te begeleiden dan is de begeleiding tot aan het eind van het traject (het bereiken van de 16de ñana) tenzij de leerling het zelf opgeeft.

9)       Een traject voor meditatie begeleiderschap dient apart aan de leraar verzocht te worden.


10)   Een traject voor toekomstig leraarschap kan niet gevraagd worden aan de leraar, maar moet een initiatief van de leraar zijn om het aan te bieden. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten